Jansen, A.C.M. (1996), Prijsvorming in de Nederlandse marihuana-sector 1990-1995: Een beleidsperspectief. ESB, 20-3-1996, p. 257-259. Adapted in 1997.
© Copyright 1996, 1997 A.C.M. Jansen. All rights reserved. Reprinted with permission from A.C.M. Jansen.

[German]

Prijsvorming in de Nederlandse marihuana-sector 1990-1995

Een beleidsperspectief

A.C.M. Jansen[*]

In de jaren tachtig ontstond in Nederland een incubatiemilieu voor de moderne marihuanasector. Verborgen kleinschalige produkties werden in de hand gewerkt door de 'verboden' status van het roesmiddel en gestimuleerd door de groei van het aantal 'hasj-coffeeshops'. De prijsvorming van marihuana lijkt de veronderstelling van een overheersend kleinschalige sector te bevestigen. Daarnaast zijn er indicaties die op dreigende 'overproduktie' wijzen. Tegen deze achtergrond vormt het recent voorgestelde marihuanabeleid een adequate reactie op de ontwikkelingen.

De prijsvorming van goederen vormde altijd al een interessante invalshoek om het economisch leven te leren kennen. In het onderhavige onderzoek werd de prijsvorming van Nederlandse marihuana aangegrepen om inzicht te verkrijgen in de ontwikkeling van een goeddeels onzichtbare sector. Daartoe werden in de afgelopen vijf jaar prijzen van 'Nederwied' in 'hasj-coffeeshops' geregistreerd. De gekozen coffeeshops in Amsterdam, Groningen, Utrecht en Den Haag, zo'n twintig in totaal, zijn niet representatief. Gedurende de onderzoeksperiode werd dan ook moeite gedaan om de betekenis van prijs en prijsvorming van marihuana te achterhalen. In de praktijk kwam zulks neer op een halfjaarlijks praatje met een of meer coffeeshop-eigenaren in de genoemde steden.

De betekenis van prijsvorming werd dus niet, zoals zo vaak gebeurt, gezocht in het verlengde van een theorie of hypothese. Desalniettemin lijken de inzichten inspirerend voor een te voeren overheidsbeleid. In dit artikel wordt daarom tevens commentaar gegeven op het recent voorgestelde nieuwe gedoogbeleid.[1] In de recente nota 'Het Nederlandse Drugsbeleid' wordt voorgesteld om de kleinschalige huisteelt van marihuana een 'lage opsporingsprioriteit' te geven. Grootschalige professionele kwekerijen daarentegen zullen strenger worden bestraft dan in het verleden.

De voorgeschiedenis

In hoofdlijnen is de ontwikkeling van de Nederlandse marihuanasector wel bekend.[2] Zonder veel overdrijving kan worden gesteld dat tot de jaren tachtig de produktie van marihuana in Nederland niets voorstelde. De in uitheemse produkten aangetroffen zaden waren doorgaans niet geschikt voor het Nederlandse klimaat en de kennis van teelttechnieken ontbrak nagenoeg geheel.

De eerste helft van de jaren tachtig kan worden beschouwd als de incubatiefase van de moderne marihuanaproduktie, die vanwege het illegale karakter ervan zo onopvallend mogelijk moest geschieden. In de praktijk betekende dat vaak het experimenteren met marihuanaproduktie binnenshuis, onder kunstlicht. De inspiratie daarvoor kwam uit het buitenland, vooral uit de Verenigde Staten. Daar werden de resultaten van de experimenten neergelegd in handboeken, waarvan er een aantal in het Nederlands werden vertaald. De 'binnenteelt' in de Verenigde Staten, waarvan de 'ondernemingsstrategie' door Warner kernachtig werd omschreven als "producing small quantities of top quality marijuana and selling it at a top price", werd in Nederland technisch verder ontwikkeld.[3] Door een trits van innovaties werd de produktiviteit van een vierkante meter 'binnentuin' in betrekkelijk korte tijd verdubbeld; tegenwoordig kan men met 5 à 6 oogsten per jaar een opbrengst bereiken van één tot anderhalve kilogram.

Op basis van deze intensieve binnenteelt ontstond er in Nederland in de tweede helft van de jaren tachtig een 'groene lawine': in minder dan tien jaar werd een importsubstitutie gerealiseerd van meer dan 50 ton, hetgeen vermoedelijk neerkomt op meer dan de helft van de Nederlandse jaarconsumptie van cannabis. Een aantal omstandigheden hebben deze opzienbarende ontwikkeling in de hand gewerkt, maar het belang van het betrekkelijk tolerante beleid inzake cannabis kan daarbij moeilijk worden overschat. Door het 'gedogen' van 'hasj-coffeeshops' ontstond namelijk een zichtbare afzetmarkt voor het Nederlandse produkt. Van belang is ook dat de coffeeshops zich over het hele land verspreidden in dezelfde periode dat de techniek van de marihuanaproduktie binnenshuis tot volwassenheid kwam. Daarnaast maakten reportages in kranten de lezers opmerkzaam op de "fabelachtige" kwaliteit van het Nederlandse produkt. Ze fungeerden als advertenties en zo kwam het dat in de tweede helft van de jaren tachtig de marihuanaproducenten weinig problemen hadden met de afzet. Integendeel: die periode wordt gekenmerkt door een vrijwel voortdurend tekort aan aanbod. Het maakt het razendsnelle tempo van de importsubstitutie verklaarbaar: aan de her en der in het land plotseling scherp stijgende lokale vraag (in coffeeshops) kon door vooral kleinschalige initiatieven tegemoet worden gekomen.

Van strategisch belang voor de verbreiding van de moderne marihuanateelt waren ook de speciale 'groeiwinkels', waar de benodigde 'input' alsmede kennis van zaken zonder legale restricties verkrijgbaar waren. De meeste van die winkels hebben als ware tuinbouwconsulenten gefungeerd. Enerzijds waren ze een vraagbaak voor beginnende producenten, anderzijds functioneerden ze als doorgeefluik van in de praktijk gevonden produkt- en produktieverbeteringen. Het aantal groeiwinkels heeft zich in de loop der tijd stormachtig ontwikkeld: van minder dan tien in 1990 tot bijna honderd in 1996 (zie Figuur 1).

Figuur 1. Groeiwinkels in Nederland.
Groeiwinkels in Nederland

Overproduktie?

Reeds in het begin van de jaren negentig werd door de opsporingsdiensten gesuggereerd dat Nederland een exportland geworden was van Nederlandse marihuana. Dit was bezijden de waarheid. In die jaren was de binnenlandse vraag nog groter dan het aanbod. De afgelopen twee jaar werden er echter naar schatting meer dan 30.000 'groeilampen' verkocht, hetgeen neerkomt op een jaarlijkse groei van de 'theoretische produktiecapaciteit' met zo'n 15 ton. Enkel op grond van dit inzicht zou men kunnen vermoeden dat het stadium van overproduktie al werd bereikt, en dat dus een goed deel van de Nederlandse produktie over de grens verdwijnt.

Dit vermoeden lijkt niet zonder meer juist. Een mogelijke en plausibele verklaring voor het verschil tussen de 'theoretische produktiecapaciteit' en de feitelijke jaarlijkse produktie van marihuana in Nederland kan worden gevonden in het feit dat een deel van de groeilampen over de grens verdwijnt. Dat valt ook enigszins af te leiden uit het spreidingspatroon van de groeiwinkels (Figuur 1). Weliswaar bestaan er indicaties dat het belang van de export van Nederlandse marihuana zich aan het ontwikkelen is, maar vooreerst lijkt de export van 'produktiecapaciteit' vele malen belangrijker dan de export van het gereed produkt. Het is geenszins gewaagd te stellen dat Nederland zich in de jaren negentig is gaan ontwikkelen tot een incubatiemilieu voor een 'groene lawine', die zich op Europees niveau in het verborgene aan het ontwikkelen is. In Duitsland worden tegenwoordig ook al 'groeiwinkels' aangetroffen, en ook het verschijnsel 'coffee shop' is er bekend.[4]

Afgaande op de aanvoerprijzen aan coffeeshops, bestaat er overigens weinig twijfel over dat de markt verzadigingsverschijnselen vertoont. Het prijsverloop is betrekkelijk grillig, onder andere door seizoensinvloeden. In de zomermaanden is de aanvoer gering, omdat hoge temperaturen in combinatie met de warmte van de groeilampen vaak leiden tot lage opbrengsten en misoogsten. In de herfst staan de hoge zomerprijzen onder druk vanwege de aanvoer van (grootschalige) teelt uit kassen en bovendien zorgt in die periode de 'buitenoogst' voor een daling van de vraag in de coffeeshops. Aan het einde van het jaar trekken de prijzen doorgaans aan. Dat gebeurde niet in 1992. Halverwege 1993 daalde de aanvoerprijs van een kilo 'gemiddelde' marihuana zelfs tot fors beneden de 5.000 gulden (n=43), terwijl er in 1990 nog prijzen werden gemaakt van Fl. 7.000,- en meer. Opmerkelijkerwijze zijn de prijzen in de loop der tijd weer gestegen, echter niet tot het niveau van het begin van de onderzochte periode. Eind 1995 lag de prijs van een kilo 'gemiddelde' marihuana weer rond de Fl. 5.000 (n=8).

Het is niet plausibel te veronderstellen dat een sterke groei van de export voor dit prijsherstel heeft gezorgd. Eerder is er aanleiding voor het vermoeden dat de marihuanasector in Nederland korte tijd werd verstoord door de aanvoer van grote partijen Colombiaanse marihuana, die tegen zeer lage prijzen (minder dan 2.000 gulden per kilo) op de markt kwam. Men zou, met andere woorden, kunnen veronderstellen dat de activiteit van het Interregionale Recherche Team een factor vormt in de merkwaardige ontwikkeling van de aanvoerprijzen van Nederlandse marihuana in de laatste jaren.

Marihuana in 'hash-coffeeshops', 1991-1995

Het is nog niet zo heel lang geleden dat de prijzen van Nederlandse marihuana zeer laag waren. In de meeste coffeeshops die in de eerste helft van de jaren tachtig bestonden, was het inheemse produkt helemaal niet verkrijgbaar, omdat de kwaliteit ervan te laag werd bevonden. In de 'thuishandel' gold een prijs van één gulden per gram of zelfs minder.[5]

Toen rond 1985 de kwaliteit van het inheemse produkt aanzienlijk verbeterde, bleek dat een in het verleden opgebouwd ongunstig kwaliteitsimago niet gemakkelijk verandert. Dat geldt zeker voor een sector waar informatie ten aanzien van kwaliteit (en prijs) niet kan worden geafficheerd. Zoals al gesteld, werd in Nederland op de kwaliteitsverbetering geattendeerd in de reguliere pers, waarop een vraag-explosie volgde waaraan tot in de jaren negentig niet kon worden tegemoetgekomen. Dat bleek ook bij de coffeeshops die werden uitgekozen voor gegevens over de prijsontwikkeling. In 1991 zaten er nog een paar bij die geen 'Nederwied' verkochten. In de jaren daarna was dat niet meer het geval.

Tabel 1. Prijsvorming in hasj-coffeeshops (in guldens per gram), 1991-1995.
1991 1992 1993 1994 1995
Gemiddeld aantal soorten hashiesj 8,0 7,0 7,3 7,0 7,5
Gemiddeld aantal soorten 'Nederwied' 1,2 3,8 4,3 5,1 6,6
Gemiddelde prijs duurste 'Nederwied' 11,4 12,8 13,1 13,1 13,7
Gemiddelde afwijking 2,4 2,0 1,5 1,1 2,4
Gemiddelde prijs goedkoopste 'Nederwied' 10,3 10,2 10,0 9,7 9,3
Gemiddelde afwijking 2,7 3,0 2,5 2,2 2,1
Aantal observaties 67 45 53 55 49

Zoals uit tabel 1 blijkt, is in de loop der tijd de variatie van het aanbod in coffeeshops toegenomen. Het gemiddelde aantal soorten Nederlandse marihuana steeg daarbij spectaculair, hetgeen ten koste ging van het aantal soorten hasjiesj. Die zijn doorgaans van buitenlandse herkomst, maar 'Nederhasj' staat wel steeds meer op de kaart. (Aan het begin van de beschouwde periode was dat bij twee van de twintig shops het geval; in 1995 was dat aantal gestegen tot elf.) De prijs van 'Nederhasj' is echter doorgaans zeer hoog, terwijl de omzetten laag zijn. Eerder dan de afgenomen variatie in het aanbod van hasjiesj, is het voortdurend afnemende marktaandeel van het buitenlandse aanbod spectaculair. Het heeft geleid tot een verbetering van de kwaliteit ervan. Inferieure soorten hasjiesj zijn tegenwoordig in Nederland nauwelijks meer te slijten; die partijen verdwijnen naar landen met een repressiever cannabisbeleid.

De gemiddeld genomen steeds groeiende variatie van Nederlandse marihuana gaat, zoals tabel 1 laat zien, gepaard met een groeiend verschil tussen de duurste en de goedkoopste soorten in het aanbod. Vooral de stijgende prijs mag verbazing wekken in een tijd waarin de markt verzadigingsverschijnselen vertoont. Toch kunnen die hogere prijzen voor een deel worden gezien in het licht van die verschijnselen. Dalende aanvoerprijzen hebben reacties uitgelokt bij de kleine kwekers, die de Nederlandse markt domineren. Zij zijn andere variëteiten gaan kweken dan die ene soort ('Skunk'), die rond 1990 nagenoeg de enige commerciële variant vormde. Er is daarbij niet zo heel veel aanleiding voor de veronderstelling dat er een systematische relatie zou bestaan tussen prijs en kwaliteit. Dat bleek althans niet uit een eerder uitgevoerd onderzoek van zestig monsters van Nederlandse marihuana van ongeveer dezelfde prijs: het THC-gehalte varieerde van 0,6% tot 15,4%, met een gemiddelde van 7,5%.[6] Evenmin als dat het geval is bij het meer gebruikelijke roesmiddel, de alcohol-houdende drank, worden bij cannabis consumentenpreferenties uitsluitend en alleen beïnvloed door het percentage werkzame stof. Dat valt ook af te leiden uit het zojuist geciteerde onderzoek. Het gemiddelde THC-percentage in de zestig monsters buitenlandse hasjiesj bleek veel hoger dan dat in de 'Nederwied', maar toch heeft zich de afgelopen jaren een forse vraagverschuiving voorgedaan ten gunste van Nederlandse marihuana.

Voor een aantal coffeeshops vormde de produktdifferentiatie het aangrijpingspunt voor een andere ondernemingsstrategie: het assortiment aan 'Nederwied' neemt toe tegen prijzen die soms aanzienlijk hoger liggen dan die van een paar jaar geleden. De winstmarges zijn navenant. (Opmerkelijkerwijze zijn de aanvoerprijzen van de nieuwe varianten niet veel hoger dan die van de dominante soort uit de jaren tachtig.)

Tabel 1 toont weliswaar aan dat de goedkoopste soort van het assortiment in de loop van de tijd in prijs daalt, maar dat heeft ook te maken met het verschijnsel dat meer coffeeshops dan voorheen het produkt van de 'buitenteelt' op de kaart zetten. Daarvoor gelden aanzienlijk lagere prijzen.

De marges lijken over de hele linie te zijn verhoogd. Dat is zeker zo indien men bedenkt dat coffeeshop-eigenaren soms zelf een of meer marihuanatuinen exploiteren, een verschijnsel overigens dat al vanaf het eerste begin aan de orde is geweest.

Produktdifferentiatie vormt niet de enige reactie van kwekers op de zich langzamerhand verzadigende markt. Uit eerder onderzoek bleek al dat leveranties aan vrienden en kennissen als afzetkanaal hoger scoorden dan de levering aan coffeeshops of aan tussenhandelaren.[7] Er bestaan aanwijzingen dat kleine kwekers, als reactie op de lage aanleveringsprijzen, de 'thuishandel' zijn gaan zien als een mogelijkheid om het rendement van hun produktie in stand te houden. Men dient daarbij in het oog te houden dat hier sprake is van een nogal bijzondere economische sector. Er bestaat een overwicht aan producenten die als 'hobby-ondernemers' kunnen worden aangemerkt. Daaronder versta ik ondernemers die voor hun inkomen niet (geheel) van de produktie van marihuana afhankelijk zijn. De overgrote meerderheid ervan produceert (vermoedelijk) minder dan 10 kilo per jaar.

Groot en klein in de marihuana-sector

Van een verborgen sector als die van de marihuana bestaan geen betrouwbare cijfers over de omvang van de produktie. Zelfs de schattingen van het aantal consumenten van cannabis zijn gebaseerd op gebrekkig onderzoek.[8] In een recente rapportage over de omvang van de vraag en de ontwikkeling ervan bedraagt het verschil tussen de hoogste en de laagste schatting tientallen procenten.[9]

Vanzelfsprekend kunnen ook inzichten omtrent de 'bedrijfsgrootte-verhoudingen' enkel bestaan uit gefundeerde vermoedens. Toch lijkt de uitspraak, dat er een overwicht bestaat aan producenten die als 'hobby-ondernemers' moeten worden aangemerkt, niet voor twijfel vatbaar. En dat lijkt evenmin het geval bij de opmerking dat de overgrote meerderheid van de producenten minder dan 10 kilogram per jaar produceert. Dat er ook zeer grote producenten bestaan is evident, maar zij zijn niet kenmerkend voor de structuur van de sector. Dat is ook wel begrijpelijk. Een oppervlakte van zo'n twintig vierkante meter is voldoende om in de totale marihuanabehoefte van een 'gemiddelde' hasj-coffeeshop te voorzien. Eén vierkante meter kan een produktie opleveren die de zelfvoorziening van de meest verstokte cannabist te boven gaat, terwijl de kwaliteit van de 'kleine teelt' veelal superieur is aan die van de grootschalige produktie. Wanneer zulke omstandigheden zich zouden voordoen bij bijvoorbeeld een meer conventioneel roesmiddel zoals bier, dan zouden de voordelen van produktie op grote schaal als sneeuw voor de zon verdwijnen.

Hoewel er 'theoretisch' andere interpretaties van de in de loop der tijd sterk toegenomen variatie van 'Nederwied' in de coffeeshops mogelijk zijn, ligt het meer voor de hand om die variatie toe te schrijven aan de activiteit van zeer veel kleine aanbieders dan aan die van een beperkt aantal grote. Dat blijkt trouwens ook uit de gesprekken met de coffeeshop-eigenaren (die overigens, zoals gezegd, niet representatief zijn voor de totale populatie). Het kan ook worden afgeleid uit de gang van zaken op de hogere niveaus van de cannabis-handel: de 'kantoren', die hasj-coffeeshops van voorraad voorzien. Daar geldt een partij van bijvoorbeeld 10 kilogram 'Nederwied' als een 'flinke partij'; voor zo'n kwalificatie behoeft uitheemse cannabis een tienmaal zo grote hoeveelheid.

Het Nederlandse marihuanabeleid

De prijsvorming in de Nederlandse marihuanasector kent een grillig verloop en de betekenis ervan is niet eenduidig. De bijna perfecte trends die in Tabel 1 zijn af te lezen, vormen wat dat betreft een zinsbegoocheling en herinneren ons eraan dat een tabel een abstractie vormt. De context en de betekenis van prijs en prijsvorming zijn veelsoortig. Meer aanbod lijkt niet per definitie te leiden tot een lagere prijs, vanwege een beleid van monopolistische concurrentie of door een andere verandering in de ondernemersstrategie, zowel bij de producenten als bij de detaillisten. Het beeld wordt daarbij nog gecompliceerd doordat sommige detaillisten zich een rol aanmeten in de sfeer van de produktie. En, min of meer als reactie daarop, bedienen producenten zich van de directe verkoop aan de finale consument.

Het is wel duidelijk dat de grillige prijsvorming in de Nederlandse marihuanasector door geen enkele economische prijstheorie ook maar enigszins adequaat wordt 'afgedekt'. De werkelijke wereld laat een chaotischer en boeiender beeld zien, althans in de sfeer van de marihuana. Het achterhalen van de mogelijke betekenis van prijzen en prijsvorming zoals die in de werkelijke wereld worden aangetroffen, geeft wellicht toch wat meer bruikbaar inzicht dan economisch onderzoek gebaseerd op de veronderstelling dat het voor een drugbeleid 'van vitaal belang' is om de prijselasticiteit van drugs te kennen.[10]

Ook met inzicht in de context van de prijsvorming blijft het speculeren over de toekomstige gang van zaken in de sector. Maar het kan bijna niet anders dan dat, op betrekkelijk korte termijn, de aanvoerprijzen van 'Nederwied' flink zullen dalen. De context van de prijsvorming lijkt duidelijk te maken dat daarmee de expansie van de produktie geen halt zal worden toegeroepen. Zelfs bij een halvering van de huidige prijzen zal het kleinschalig kweken van marihuana lucratief blijven. Dat geldt eens te meer omdat nu al de overgrote meerderheid van de kwekers voor hun inkomen (vermoedelijk) niet uitsluitend is aangewezen op de produktie van marihuana. Het is de vraag wat de gevolgen van deze 'overproduktie' zullen zijn voor de toekomstige gang van zaken in de sector. Er bestaat een grote variatie aan mogelijkheden.

Export vormt er een van, maar er zijn er meer. De mogelijkheden om Nederlandse marihuana op een kleinschalige wijze profijtelijk te 'verhasjen' zijn door de uitvinding van 'hasj-machines' toegenomen. Wanneer de aanvoerprijzen onder invloed van de 'overproduktie' van marihuana blijven dalen, is het zeker niet ondenkbaar dat de 'Nederhasj' het marktaandeel van de buitenlandse hasjiesj zal aantasten. Dalende prijzen zouden ook aanleiding kunnen geven tot het vergroten van de schaal van produktie. Welke van deze mogelijkheden daadwerkelijk zal of zullen worden aangegrepen als reactie op de 'overproduktie', blijft ongewis. Veel zal afhangen van het toekomstige cannabisbeleid in de rest van Europa. Er lijkt een groeiende bereidheid te ontstaan om het betreffende roesmiddel te gaan gedogen, hetgeen - zoals in Nederland - niet anders kan worden gezien dan als een eerste stap in de richting van een integratie van cannabis in de cultuur. Zulke beleidsombuigingen geven uiteraard aanleiding tot fundamenteel andere scenario's.

Tegen deze achtergrond worden in de reeds genoemde overheidsnota Het Nederlandse Drugsbeleid wat betreft cannabis een paar interessante beleidsvoorstellen gedaan. Het voornemen om de kleinschalige huisteelt van marihuana te gaan gedogen (en de grootschalige teelt strenger te straffen) lijkt er op gericht om de 'hobby-teelt' een (nog) grotere plaats te geven in de Nederlandse marihuana-voorziening. Het kan derhalve gezien worden als een economisch beleid dat er op gericht is te komen tot een sectorstructuur die 'de criminaliteit' relatief weinig kansen biedt. (In de Nota wordt gesuggereerd dat er nu al zo'n 35.000 kleine huiskwekers zouden bestaan, maar die schatting lijkt aan de hoge kant.)

Zo'n marihuanabeleid lijkt realistisch en verdedigbaar. Ook tegenover 'het' buitenland. Het beleidsvoornemen ligt tevens in het verlengde van een beleid dat feitelijk al een paar decennia gericht is op de geleidelijke decriminalisering van cannabis.

De hier gepresenteerde inzichten geven tevens aanleiding voor de opvatting dat het vrijwel onmogelijk is om de produktie van marihuana op Europees niveau succesvol 'aan te pakken'. De kleinschalige binnenteelt is nog moeilijker op te sporen dan de grootschalige import van cannabis, waarvan vast staat dat slechts een klein deel wordt onderschept.

Het is bovendien legaal om alle benodigdheden voor een succesvolle binnenteelt (zaden, groeilampen, etc.) binnen het Europese kader te verhandelen. De kennis die daarvoor nodig is, valt te lezen in standaardwerken van vooral Amerikaanse origine, die in de belangrijkste Europese talen zijn uitgebracht.

De grote winstmogelijkheden van de zeer kleine schaal, die in Nederland voor een 'groene lawine' hebben gezorgd, vormden een opzienbarende en haast letterlijke illustratie van de kracht van Adam Smith's 'invisible hand'. Er bestaat enige aanleiding voor de veronderstelling dat onzichtbare handen in Europa tot een soortgelijk resultaat zullen leiden; tenminste in die landen, die een wapenstilstand in de oorlog tegen cannabis overwegen.

Noten

De auteur is als hoofddocent en onderzoeker verbonden aan het Economisch-Geografisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam. E-mail: a.c.m.jansen@chello.nl

  1. Nota Het Nederlandse Drugbeleid; Continuïteit en verandering. 's Gravenhage, 1995.
  2. Zie bijvoorbeeld A.C.M. Jansen, De Nederlandse marihuanasector, ESB, 31 maart 1993, blz. 294-296; N. Maalsté, Het kruid, de krant en de kroongetuigen. De geschiedenis van hennep 1950-1970. Utrecht: WGU-Cahiers, 1993 (Nr. 13).
  3. R. Warner, Invisible Hand. The Marijuana Business. New York: Beech Tree Books, 1986, p.196.
  4. Zie daarvoor: 'Zapfhähne raus, Joints rein', Der Spiegel, 1995, nr.50, blz.122-127. Met dank aan Prof. Dr A.J. Beekman die mij op deze rapportage wees.
  5. N. Maalsté, op.cit., blz. 118.
  6. D. Korf & H. Verbraeck, Dealers en Dienders. Dynamiek tussen drugbestrijding en de midden- en hogere niveaus van de cannabis-, cocaïne-, amfetamine- en ecstacyhandel in Amsterdam. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, Criminologisch Instituut 'Bonger', 1993. Bijlage II, blz. 235-244.
  7. A.C.M. Jansen, op.cit., blz. 295.
  8. E. van Luyk & J. van Ours, De prijselasticiteit van hard drugs, ESB, 17 mei 1995, blz. 471.
  9. Steinmetz Advies & Opleiding, Softdrugs in Nederland. Rapport No.10. Amsterdam, 1995.
  10. E. van Luyk & J. van Ours, De prijselasticiteit van hard drugs, ESB, 17 mei 1995, blz. 471.