Boekhout van Solinge, Tim (1996), De wet van 1970: repressie en zorg. In: Boekhout van Solinge, Tim (1996), Heroïne, cocaïne en crack in Frankrijk. Handel, gebruik en beleid. Amsterdam, CEDRO Centrum voor Drugsonderzoek, Universiteit van Amsterdam. pp. 75-86.
© Copyright 1996 Tim Boekhout van Solinge. All rights reserved.

[PDF] [French] [Previous] [Contents] [Next]

Heroïne, cocaïne en crack in Frankrijk

5  De wet van 1970: repressie en zorg

Tim Boekhout van Solinge

5.1  Inleiding

Het Franse drugsbeleid is gebaseerd op de wet van 31 december 1970. Men beoogde met deze wet een combinatie te vinden van drugsbestrijding ('repression') en zorg ('soins'). Volgens de wet is elk druggebruik een misdrijf, maar een druggebruiker kan vervolging ontlopen door een behandeling te volgen: de injonction thérapeutique.

In dit hoofdstuk zal allereerst worden ingegaan op de Franse drugswetgeving. De verschillende bepalingen zullen hiervoor kort op een rij worden gezet. Vervolgens zal worden ingegaan op de achtergronden van de Franse drugswetgeving. Om te weten waarom deze zo streng is, moet worden gekeken naar de historische context waarbinnen deze wet is aangenomen: het eind van de jaren zestig, het jaar 1968 in het bijzonder. In de paragraaf die daar op volgt zal nader worden ingegaan op de injonction thérapeutique: wat behelst deze behandeling en hoe vaak wordt zij toegepast? Daarna komt de toepassing van de wet aan de orde: hoeveel druggebruikers worden aangehouden en hoeveel worden er veroordeeld? Het hoofdstuk zal worden besloten met een beschouwing over de combinatie van zorg en repressie.

5.2  De wetgeving

Het Franse drugsbeleid is gebaseerd op de wet nr. 70-1320 van 31 december 1970. Deze wet op de verdovende middelen ('la législation sur les stupéfiants') heeft een dubbele doelstelling: enerzijds een bestrijding ('répression') van het gebruik van en de handel in drugs, anderzijds het bieden van zorg ('soins'). Het zorgaspect van de wet blijkt uit het feit dat zij is opgenomen in het Wetboek van de Volksgezondheid, la Code de la Santé Publique. De bestrijding van het gebruik van en de handel in drugs blijkt uit het feit dat elke overtreding ('infraction à la législation sur les stupéfiants') wordt beschouwd als een misdrijf. De druggebruiker is volgens de wet dus een delinquent. Alhoewel elk druggebruik volgens de wet strafbaar is, biedt de wet de mogelijkheid strafvervolging te voorkomen door het volgen van een behandeling, de injonction thérapeutique.

Het Franse drugsbeleid is zonder meer streng te noemen. Om deze reden is de wet van 1970 wel een 'loi d'exception' genoemd.[166] De inwerkingtreding van de wet betekende een aanscherping van het beleid dat op dat moment van kracht was. Was druggebruik vóór 1970 niet in alle gevallen strafbaar -namelijk alleen als het in het openbaar geschiedde-, sinds de wet van 1970 wordt elk druggebruik beschouwd als een misdrijf. Dit is onafhankelijk van de omstandigheden waaronder het gebruik plaatsvindt, zoals gebruik in de privésfeer of gelegenheidsgebruik. Ook maakt de wet geen onderscheid tussen de soorten drugs. Een druggebruiker is volgens de wet iemand die substanties of planten gebruikt die staan geclassificeerd als verdovende middelen. Overtreding van de wet kan worden bestraft met een gevangenisstraf van twee maanden tot een jaar en/of een boete van 500 tot 25.000 frank.

Sinds 1 maart 1994 zijn enkele wijzigingen opgetreden binnen de Franse drugswetgeving. Waren eerst alle bepalingen inzake drugsdelicten opgenomen in het Wetboek van Volksgezondheid, sinds 1 maart 1994 is dit niet langer het geval. Op deze datum trad namelijk het Nieuwe Wetboek van Strafrecht ('Nouveau Code Pénal') in werking. De bepalingen met betrekking tot drugsdelicten anders dan het gebruik, zijn naar dit wetboek overgebracht. Tegelijkertijd is hiermee de strafmaat voor deze drugsdelicten aanzienlijk verzwaard. Het Nieuwe Wetboek van Strafrecht bevat de volgende bepalingen:

  • Het leiden van een organisatie die ten doel heeft de illegale produktie, fabricage, import, export, transport, bezit, het aanbieden, overdragen, verwerven of het gebruik van verdovende middelen, kan worden bestraft met levenslange opsluiting en/of 50 miljoen frank boete (art. 222-34).
  • Produktie of fabricage van verdovende middelen kan worden bestraft met een gevangenisstraf van 20 jaar en/of een boete van 50 miljoen frank (222-35, eerste lid). Als de feiten in georganiseerd verband worden gepleegd, kan de gevangenisstraf worden verhoogd tot 30 jaar (art. 222-35, tweede lid).
  • Import of export van verdovende middelen kan worden bestraft met een gevangenisstraf van 10 jaar en/of een boete van 50 miljoen frank (art. 222-36, eerste lid). Indien de import of export georganiseerd geschiedt kan de gevangenisstraf worden verhoogd tot 30 jaar (art. 222-36, tweede lid).
  • Het transport, bezit, het aanbieden, overdragen, verwerven van drugs of het faciliëren van druggebruik op welke manier dan ook, kan worden bestraft met een gevangenisstraf van tien jaar en/of een boete van 50 miljoen frank (NCP, art. 222-37).
  • Het witwassen van drugsgelden kan worden bestraft met een gevangenisstraf van 10 jaar en/of een boete van 1 miljoen frank (art. 222-38).
  • Het aanbieden of overdragen van verdovende middelen aan een persoon die consumptie als oogmerk heeft: een gevangenisstraf van 5 jaar en/of een boete van 500.000 frank (art. 222-39, eerste lid). Indien het gaat om het aanbieden/overdragen aan een minderjarige, of in een onderwijsinstelling geschiedt, kan de gevangenisstraf worden verhoogd tot 10 jaar (art. 222-39, tweede lid).

5.3  Achtergrond van de drugswetgeving

De strenge drugswetgeving moet worden geplaatst in de context van de tijd, het einde van de jaren zestig. Op zich was druggebruik geen nieuw verschijnsel binnen de Franse samenleving. Al voor de oorlog werd er in Frankrijk op niet geringe schaal opium en cocaïne gebruikt.[167] In 1924 bijvoorbeeld werd het aantal cocaïnegebruikers ('cocaïnomanes') in de Parijse agglomeratie geschat op 80.000.[168]

Het feit dàt er drugs of roesmiddelen werden gebruikt aan het eind van de jaren zestig, was niet de bepalende factor bij de totstandkoming van de wet op de verdovende middelen. Natuurlijk speelde wel mee dat men het 'stijgend' druggebruik een halt wilde toeroepen, maar de verschillende specialisten die werden geconsulteerd in de periode die voorafging aan het aannemen van de nieuwe wet, wezen er op dat het verschijnsel druggebruik in kwantiteit toch niet zo dramatisch was als sommigen deden geloven. Veel belangrijker waren enkele nieuwe ontwikkelingen die zich op dit terrein voordeden.

Bernat de Célis gaat in haar overzichtswerk over de totstandkoming van de Franse drugswetgeving uitvoerig in op de achtergronden hiervan. Volgens haar was er aan het eind van de jaren zestig sprake van drie nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot het druggebruik. Ten eerste was er sprake van nieuwe produkten (cannabis, LSD), waarvan de gebruikers de effecten slecht kenden en waar ook de artsen niet vertrouwd mee waren. Hier kwam nog bij dat het verschijnsel druggebruik zich leek uit te breiden. Maar bovenal ging het om een verschijnsel waar vooral jongeren bij waren betrokken.[169]

Het feit dat men hier met een strenge wetgeving op wilde reageren, kan niet los worden gezien van de 'roerige' jaren die aan 1970 voorafgingen, het jaar 1968 in het bijzonder. Mei 1968 is in Frankrijk het symbool van een culturele tegenbeweging die zich verzette tegen de gevestigde orde. Deze beweging, die was begonnen onder studenten, had geleid tot een staking onder 10 miljoen Fransen waarbij het openbare leven vrijwel tot stilstand was gekomen.[170] Het druggebruik dat zich aan het eind van de jaren zestig manifesteerde, werd min of meer in hetzelfde kader geplaatst. Ook het rapport-Henrion stelt vast dat de Franse drugswetgeving werd aangenomen in een periode die werd gekarakteriseerd door de studentenbewegingen, en dat sommige drugs het symbool waren van deze bewegingen. De wet van 31 december 1970, zo vervolgt het Rapport-Henrion, was bedoeld om een dijk op te werpen tegen de protestbeweging waarin sommigen een zedenverval zagen.[171] Niet voor niets werd de wet unaniem door de Franse Nationale Assemblée aangenomen.

Druggebruik werd beschouwd als deviant, non-conformistisch gedrag. Omdat het niet langer om individuen ging, maar om een groep, te weten jongeren, vormde het een bedreiging voor de sociale en openbare orde. Met andere woorden, druggebruik werd gezien als een 'sociaal gevaar', als een teken van een protestbeweging die zich verzette tegen de bestaande normen en waarden. In de woorden van de psychiater Olievenstein, indertijd al invloedrijk op het gebied van druggebruik en verslavingszorg: 'Het is de spannende sensatie om iets te doen dat verboden is en zich te verzetten tegen de wereld van de volwassenen'.[172]

De socioloog Alain Ehrenberg heeft zichzelf de vraag gesteld waarom men in Frankrijk dan zo [sterk] reageerde op het druggebruik onder jongeren. Het fenomeen was immers niet voorbehouden aan Frankrijk. Ehrenberg trekt de vergelijking met de Verenigde Staten, waar eveneens in 1970 een (federale) drugswetgeving tot stand kwam: de 'Comprehensive Drug Abuse and Control Act'. Deze wet kende een classificatie van verschillende drugsdelicten en overeenkomstige strafrechtelijke sancties. Daarnaast begon de Amerikaanse regering zorgprogamma's met ondermeer methadon te ontwikkelen, terwijl hiervan in Frankrijk nauwelijks sprake was. Hoe kan het toch zijn dat twee landen op hetzelfde moment zo verschillend reageren op eenzelfde verschijnsel, zo vraagt Ehrenberg zich af.[173]

Ook Ehrenberg is van mening dat de gebeurtenissen van mei 1968 een belangrijke rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de strenge drugswetgeving in Frankrijk. Maar volgens hem zijn er daarnaast ook dieperliggende oorzaken aan te wijzen. Druggebruik, volgens Ehrenberg in 1970 een marginaal sociaal en volksgezondheidsprobleem, heeft te maken met de status van de burger omdat het een uitdrukking is van de nieuwe spanningen tussen het privéleven en het openbare leven. Druggebruik is een expressie van de botsing tussen een oude republikeinse visie -het Franse politieke model- en de nieuwe waarden die gedurende de jaren zestig zijn toegekend aan het privéleven. De Franse republikeinse traditie wil dat burgers zich conformeren aan de burgerlijke norm. Persoonlijke passies dienen hier ondergeschikt aan te zijn. Het druggebruik dat zich manifesteerde aan het eind van de jaren zestig, kwam met deze politieke cultuur in botsing, omdat het ging om persoonlijke (privé-)passies die zich nu ook in het openbaar toonden; de jongeren gebruikten immers drugs en groupe. Ehrenberg ziet hierin een herwaardering, of een naar buiten treden van het privéleven en zijn passies, in plaats van dat deze worden onderdrukt. Dit nieuwe verschijnsel, zichtbaar voor de gehele samenleving, botste met de republikeinse cultuur die voorschrijft dat 'privé' ondergeschikt is aan 'publiek' en vormt hiervoor in feite een bedreiging.[174]

5.4  De injonction thérapeutique

Er is al op gewezen dat overtreding van de wet op de verdovende middelen niet per se hoeft te leiden tot strafvervolging. De officier van justitie kan namelijk afzien van vervolging door de druggebruiker de mogelijkheid te geven een behandeling te volgen: de injonction thérapeutique. Dit houdt in dat het parket de druggebruiker verwijst naar de departementale volksgezondheidsdienst, de Directions départementales des affaires sanitaires et sociales (DDASS), die vervolgens beziet welk soort zorg het meest geschikt is.

De wetgever kwam tot het inzicht dat het volgen van een dergelijke kuur niet altijd het juiste antwoord was op het delict druggebruik. Het doel van een kuur is immers iemand van zijn verslaving af te helpen, terwijl hiervan lang niet altijd sprake is bij druggebruik. De meeste druggebruikers gebruiken immers cannabis, dat in het rapport-Henrion wordt omschreven als een stof met een laag verslavend potentieel.[175] Het Ministerie van Justitie heeft daarom na de wet van 1970 verschillende circulaires uitgegeven die er op neerkomen dat cannabisgebruikers in principe niet moeten worden vervolgd, maar een waarschuwing dienen te krijgen.[176]

De gebruikers van heroïne en cocaïne daarentegen, komen er niet met een waarschuwing vanaf; zij moeten in principe een kuur volgen. Hoe goedbedoeld het ook is om iemand die afhankelijk is van een drug, een kuur te laten volgen, de praktijk verschilt echter -zoals zo vaak- van het officiële beleid. Volgens de wet is het volgen van een desintoxicatie-kuur nodig om iemand van zijn verslaving af te helpen. Deze kuur kan zo lang duren als nodig is om dit doel te bereiken, waarbij de wet weinig ruimte overlaat om te ontsnappen aan strafvervolging indien de kuur niet wordt afgemaakt, of als wordt teruggevallen op het gebruik. Het rapport-Henrion merkt hierover op dat een desintoxicatie-kuur in de praktijk niet eenvoudig is. Volledige abstinentie is geen lineair, maar een stapsgewijs, moeizaam proces dat tegenslagen en terugvallen kent. De wet echter, zo vervolgt het rapport-Henrion, laat het maken van vergissingen in het geheel niet toe, terwijl dit toch een voorwaarde lijkt te zijn voor het doen slagen van de behandeling.[177]

Het rapport-Henrion schrijft verder over de injonction thérapeutique dat deze de eerste vijftien jaar sinds haar intrede eigenlijk niet op begrip heeft kunnen rekenen van degenen die haar moesten uitvoeren, te weten de artsen, in het bijzonder de psychiaters.[178] Zoals zal blijken in het volgende hoofdstuk, hebben zij in Frankrijk namelijk tot aan de jaren negentig min of meer een monopolie op de verslavingszorg gehad. In de ogen van de psychiaters is een injonction thérapeutique een enigszins dwingende vorm van hulpvraag. Het is een keuze uit overmacht, met vervolging als alternatief, en het gaat dus niet om een èchte hulpvraag, dat wil zeggen een hulpvraag waarmee de verslaafde volledig instemt. De psychiaters hebben als uitgangspunt dat een kuur alleen succes kan hebben als de druggebruiker zèlf aangeeft deze te willen volgen.

Van de zijde van de magistratuur, zo stelt het rapport-Henrion, was er ook een zeker wantrouwen ten aanzien van de medici, soms omdat men bij het tegengaan van druggebruik meer geloof had in repressieve maatregelen. De magistratuur liet hierdoor de mogelijkheid van de injonction thérapeutique vaak onbenut. Aan de andere kant sprak de magistratuur de injonction thérapeutique ook wel voor de vorm uit.[179]

Het wederzijdse wantrouwen, en soms de animositeit tussen de twee partijen die betrokken zouden moeten zijn bij de uitvoering van de injonction thérapeutique, hebben er toe geleid dat de magistratuur en de medische wereld (de psychiaters), lange tijd twee min of meer gescheiden werelden zijn geweest. Van de injonction thérapeutique is daardoor niet terecht gekomen wat men indertijd beoogde.

Niet voor niets is één van de eerste opmerkingen in het rapport-Henrion juist gewijd aan de injonction thérapeutique. Zij is volgens de commissie een duidelijk voorbeeld van de kloof die kan bestaan tussen een maatregel en de onverschilligheid waarmee hij wordt toegepast. "In alle stadia van de juridische procedure die volgt op de beschuldiging druggebruik, voorziet de wet in een serie wissels die het mogelijk maakt de gebruiker [op het spoor te zetten] van sociaal-medische zorg in plaats van deze druggebruiker te vervolgen en te veroordelen tot een gevangenisstraf. De structuren hiervoor zijn echter niet afgestemd op het niveau van de hulpvragen die zich spontaan aandienen, waar dan nog de personen die een injonction thérapeutique moeten volgen bij moeten komen. Men heeft de wissels tot in de puntjes verzorgd, maar zonder de rails aan te leggen".[180]

Deze constatering wordt verderop in het rapport uitgewerkt. Daar wordt gesteld dat het beleid in de praktijk in sterke mate gelieerd is aan de lokale omstandigheden, en dan met name aan de betrekkingen tussen het parket, de regionale volksgezondheidsdiensten (DDASS) en de gespecialiseerde instellingen (belast met de uiteindelijke uitvoering van de injonction thérapeutique). Over de laatste instellingen wordt nog opgemerkt dat deze op sommige plaatsen uitstekend zijn, maar op andere praktisch afwezig.[181]

De regionale verschillen tussen de wijze waarop de injonction thérapeutique -al dan niet- wordt toegepast, kan men ook aflezen uit de evaluatie van de injonction thérapeutique die in 1989-1990 is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van Françoise Facy van het Institut Nationale de Santé et de la Recherche Médicale (INSERM).[182] In de 86 departementen waarvan gegevens beschikbaar waren, werden jaarlijks gemiddeld ongeveer veertig behandelingen opgelegd. Het totale aantal bedraagt dus ongeveer 3.500. Het verschil tussen de aantallen injonctions thérapeutiques per departement is echter zeer groot, en varieert van 0 tot 580.

De gemiddelde duur van een injonction thérapeutique bedraagt 178 dagen. Van de personen die een injonction thérapeutique hebben gevolgd, is 60% ermee gestopt, 20% volgt de injonction thérapeutique nog, terwijl 10% uit het zicht is geraakt. Opmerkelijk is dat 59% van de personen die een injonction thérapeutique volgt, niet eerder contact heeft gehad met de zorg ('centres spécialisés').[183]

De regionale diversiteit met betrekking tot de injonction thérapeutique blijkt ook uit een recenter overzicht, het Bilan Injonction thérapeutique 1994[184] Hierin leest men dat er in 1994 in 21 departementen geen enkele injonction thérapeutique werd opgelegd. Het gaat hierbij hoofdzakelijk om rurale departementen waar verslaving weinig voorkomt en minder zichtbaar is, luidt de verklaring van het bilan. Men mag verwachten dat in deze rurale departementen de kans groot is dat de geconstateerde verslaving heeft geleid tot een veroordeling.

Het rapport-Henrion signaleert tevens dat er in zijn algemeenheid weinig injonctions thérapeutiques worden toegepast. In 1993 waren dit er namelijk 6.342, waarvan slechts een derde tot een tevreden resultaat heeft geleid - zonder dat wordt vermeld wat hieronder wordt verstaan. Het aantal injonctions thérapeutiques contrasteert met het aantal aanhoudingen van druggebruikers in hetzelfde jaar: 45.206, waarvan 28.351 voor cannabis en 14.959 voor heroïne.[185]

Mogelijk in reactie op de bevindingen van de commissie Henrion, verspreidden op 28 april 1995 het Ministerie van Justitie en het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Stad een circulaire betreffende de harmonisering van de wijze waarop de injonction thérapeutique moet worden toegepast. De circulaire geeft duidelijk aan dat gebruikers van cocaïne en heroïne hiervoor in aanmerking komen.

De circulaire geeft allereerst aan dat elke injonction thérapeutique moet worden voorafgegaan door een juridische procedure. Dit houdt in dat politie en gendarmerie van elke constatering van druggebruik een proces-verbaal moeten opmaken en het delict moeten melden aan de justitiële autoriteiten. Een vereenvoudigd proces-verbaal is hiervoor beschikbaar.

Voor de toepassing van de injonction thérapeutique wordt samengewerkt tussen het parket, de justitiële autoriteiten, en de DDASS. Het parket neemt het initiatief tot de injonction thérapeutique en vervolgens is de DDASS belast met de verdere uitwerking ervan. Degene die de gebruiker behandelt of begeleidt, zal de duur van de injonction thérapeutique bepalen.

Na een medische test van een arts van DDASS, zijn er drie mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is dat de druggebruiker wordt begeleid door de DDASS zelf. Hierbij wordt het wenselijk geacht dat de druggebruiker ook sociale en psychologische begeleiding krijgt, waarvoor de benodigde mensen kunnen worden ingeschakeld. De tweede mogelijkheid is dat de DDASS de druggebruiker doorverwijst naar een gespecialiseerde instelling voor verslaafden. De derde mogelijkheid tenslotte, is dat de druggebruiker wordt begeleid door een arts, hetzij een huisarts of een psychiater. De circulaire geeft verder aan dat het mogelijk is dat een druggebruiker aan verschillende injonctions thérapeutiques wordt onderworpen. Het moedwillig niet respecteren van de maatregel kan worden gesanctioneerd. Indien dit laatste het geval is, moet zonder vertraging worden overgegaan tot strafrechtelijke vervolging.

De laatste opmerking in de circulaire is dat de injonction thérapeutique zich altijd moet voordoen bij de eerste constatering van het druggebruik, maar bij volgende arrestaties voor druggebruik kan de injonction thérapeutique gepaard gaan met vervolging.

5.5  De toepassing van de wet

Aan het begin van de vorige paragraaf werd kort aangestipt dat het Ministerie van Justitie verschillende circulaires heeft verspreid die aanbevelen cannabisgebruikers in principe niet te vervolgen of voor een injonction thérapeutique in aanmerking te laten komen. In de praktijk, met name in de grote steden, komen cannabisgebruikers er vaak vanaf met een waarschuwing ('mise en garde' of 'avertissement'), al wil dit nog niet zeggen dat zij niet worden aangehouden. Gebruikers van heroïne of cocaïne die worden aangehouden, zullen er daarentegen niet met een waarschuwing vanaf komen. De kans op vervolging is aanwezig, maar de circulaires van het Ministerie van Justitie geven duidelijk aan dat de voorkeur moet uitgaan naar het alternatief van de injonction thérapeutique.

Op grond van deze constateringen zou men tot de indruk kunnen komen dat het beleid er niet op is gericht druggebruikers te vervolgen en, in het verlengde daarvan, dat de opsporingsprioriteit ligt bij bestrijding van de handel. Dit laatste zou men bevestigd kunnen zien in het feit dat de strafmaten voor andere drugsdelicten dan druggebruik, zijn verzwaard sinds het Nieuwe Wetboek van Strafrecht in werking is getreden. De cijfers laten zien dat deze indruk niet juist is.

Kijkt men naar het aantal aanhoudingen in verband met drugsdelicten, dan blijkt duidelijk dat vooral druggebruikers worden aangehouden. Driekwart van de aanhoudingen op grond van een overtreding op de wet op de verdovende middelen betrof de laatste jaren gebruikers. Telt men hier de gebruikers-doorverkopers bij op -het onderscheid is niet erg duidelijk- dan gaat het om bijna 90% van de drugsaanhoudingen (zie tabel 5.1).

Tabel 5.1. Het aantal aanhoudingen voor overtreding van de wet op de verdovende middelen in Frankrijk, gespecificeerd naar delict
1991 1992 1993 1994 1995
Delict n % n % n % n % n %
Handel (internationaal) 1.089 2 1.035 2 1.162 2 1.347 2 1.241 2
Handel (lokaal) 4.214 9 4.947 9 5.289 10 5.832 10 5.866 8
Gebruik - doorverkoop 5.449 12 6.937 13 7.017 14 8.257 14 10.213 15
Gebruik 34.311 76 41.549 76 38.189 74 44.261 74 52.112 75
Totaal 45.063 100 54.468 100 51.657 100 59.697 100 69.432 100
Bron: Jaarrapporten OCTRIS, Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Zoals gezegd bevelen de circulaires van het Ministerie van Justitie aan dat gebruikers van cannabis in principe niet moeten worden vervolgd. Men zou hierdoor kunnen denken dat er in de praktijk een soort gedoogbeleid met betrekking tot cannabisbeleid bestaat en dat de nadruk van het politie- en justitiebeleid ligt op bestrijding van 'hardere' drugs. Een blik op de cijfers leert dat ook dit niet waar is. Indien wordt gekeken naar de cijfers van het aantal aangehouden druggebruikers en gebruikers-doorverkopers, dan blijkt dat het grootste deel van de politieactiviteiten is gericht op cannabis. Bij ongeveer tweederde van deze aanhoudingen gaat het om gebruikers van cannabis.

Tabel 5.2. De aanhoudingen voor gebruik en gebruik-doorverkoop van drugs, gespecificeerd naar soort
1991 1992 1993 1994 1995
Drug n % n % n % n % n %
Cannabis 27.928 70 32.179 66 28.351 63 32.686 62 41.711 67
Heroïne 10.499 26 14.577 30 14.959 33 17.149 33 17.356 28
Cocaïne/crack 803 2 955 2 1.021 2 1.278 2 1.374 2
Rest 391 1 775 2 875 2 1.405 3 1.884 3
Totaal 39.760 100 48.486 100 45.206 100 52.518 100 62.325 100
Bron: Jaarrapporten OCTRIS, Ministerie van Binnenlandse Zaken.

De algemene gedachte achter het aanhouden van druggebruikers is dat men van onder af de drugsnetwerken op kan rollen: via de gebruiker komt men bij de kleine dealer, via wie men vervolgens bij de grote dealer komt. Hier zij nog bij opgemerkt dat er feitelijk meer aanhoudingen voor drugsdelicten plaatsvinden dan de tabel aangeeft, vooral waar het cannabis betreft. Betreft het namelijk kleine hoeveelheden dan wordt er geen proces-verbaal opgemaakt, maar wordt men opgenomen in een -handgeschreven- register op het desbetreffende politiebureau: de main courante. In dit geval wordt de officier niet ingelicht.[186]

Gebruikers van heroïne daarentegen belanden nooit in de main courante. Zodra een heroïnegebruiker wordt aangehouden wordt er altijd proces-verbaal opgemaakt en wordt de officier op de hoogte gebracht. Hij beslist vervolgens of wordt overgegaan tot vervolging of dat de druggebruiker in aanmerking komt voor de injonction thérapeutique. Het aanhouden van heroïnegebruikers wordt van de zijde van politie en justitie vaak gerechtvaardigd door te wijzen op het feit dat een aanzienlijk deel van hen niet eerder in contact was met de zorg. Het is de aanhouding die dit, via de injonction thérapeutique, mogelijk maakt. Zoals al eerder werd genoemd, meldt het evaluatierapport over de injonction thérapeutique dat maar liefst 59% van de betrokken personen niet eerder in contact was met de zorg.[187]

In de vorige paragraaf werd duidelijk dat het officiële beleid er op is gericht druggebruikers in principe niet te vervolgen, maar hen in aanmerking te laten komen voor de injonction thérapeutique. Het feit dat druggebruikers toch worden veroordeeld, wordt over het algemeen toegeschreven aan het feit dat zij ook andere delicten hebben gepleegd. Cijfers tonen aan dat ook dit niet altijd het geval is.

Odile Timbart van het Ministerie van Justitie heeft onderzoek gedaan naar het justitieel beleid inzake overtredingen op de wet op de verdovende middelen.[188] Een van de onderzoeksvragen daarbij was: hoeveel van deze overtredingen leiden tot een veroordeling en een gevangenisstraf, en om welke redenen gebeurt dit? Uit Timbarts studie over het jaar 1991 blijkt dat 48.420 overtredingen op de drugwetgeving hadden geleid tot 22.699 veroordelingen. 70% van deze 22.699 vonnissen werd uitgesproken op grond van meervoudige overtredingen; bij 30% van de overtredingen ging het dus om enkelvoudige overtredingen. Druggebruik was bij ongeveer de helft van de vonnissen in het geding, namelijk bij 11.500 van de 22.699. Bij 4.242 van deze 11.505 veroordelingen, ofwel 37%, was druggebruik het enige delict dat ten laste werd gelegd.

Dit betekent dus dat in 1991 4.242 vonnissen werden geveld voor -alleen- druggebruik. Van deze 4.242 vonnissen werd gevangenisstraf opgelegd in 2.844 gevallen (67%), waarvan 1.034 onvoorwaardelijk en 1.810 gevallen -gedeeltelijk- voorwaardelijk. De 4.242 vonnissen die op grond van het delict druggebruik werden uitgesproken, leidden in 964 gevallen tot het betalen van een boete.

De cijfers van Timbart laten duidelijk zien dat druggebruik wel degelijk kan leiden tot een veroordeling, want in 1991 was dit 4.242 keer het geval. Deze 4.242 veroordelingen leidden weliswaar niet altijd tot een gevangenisstraf, maar wel in een aanzienlijk aantal gevallen.[189] In het rapport Henrion valt te lezen dat in 1993 ongeveer 1000 gevangenisstraffen werden uitgesproken voor druggebruik. Deze straffen werden echter lang niet altijd uitgezeten. Op 1 januari 1994 waren er namelijk 168 druggebruikers die voor druggebruik in de gevangenis zaten.[190]

5.6  De incompatibiliteit van zorg en repressie

In dit hoofdstuk is al enkele malen de opmerking gemaakt dat 59% van degenen die een injonction thérapeutique volgden, nog niet eerder in contact was geweest met de zorg. Het was dus via politie en justitie dat deze 59% daar uiteindelijk wèl mee in contact kwam. Op grond hiervan zou men kunnen beargumenteren dat het dus maar goed is dat deze gebruikers zijn aangehouden en met justitie in aanraking zijn gekomen, anders waren ze misschien helemaal niet bij de zorg beland.

Dit standpunt is enigszins naïef te noemen, want men zou zich eerst de vraag moeten stellen waarom deze druggebruikers niet uit eigen beweging naar de zorg zijn gegaan. Een antwoord op deze vraag zou kunnen zijn dat deze gebruikers geen behoefte hebben aan zorg, wat zou impliceren dat het druggebruik voor deze groep geen probleem vormt, of niet als zodanig wordt gepercipieerd. Ook dit is een naïeve gedachtengang, want de eerdere hoofdstukken over de gebruikers van heroïne en cocaïne hebben laten zien dat de situatie van veel druggebruikers in Frankrijk allesbehalve rooskleurig is. Hier komt nog bij de zorginstellingen in Frankrijk de laatste jaren te kampen hebben met een hulpvraag waar voorlopig niet aan kan worden voldaan. De lengte van de wachtlijsten voor methadon geeft dit al aan. Het ligt dus niet alleen aan de gebruikers dat zij niet in aanraking komen met de zorg. Het antwoord op de vraag waarom zo veel van deze druggebruikers niet eerder een beroep doen op de zorg, kan daarom haast niet anders zijn dan dat er onvoldoende zorgaanbod is. Dit is een weinig verheffende conclusie, want het is al lang bekend -en wordt als zodanig erkend- dat dit in Frankrijk onder de maat is.[191] Overigens is het niet alleen in het belang van de gebruikers zelf dat zij zich tot de zorg wenden, maar het is ook in het belang van de volksgezondheid. Aangezien een aanzienlijk deel van de heroïnegebruikers besmet is met virussen, vormt dit een bedreiging voor de volksgezondheid.

Er komt echter nog meer bij kijken. Het feit dat veel druggebruikers zich niet wenden tot de zorg kan niet alleen worden verklaard uit een tekortschietend zorgaanbod. In sommige gevallen is de zorg er namelijk wel, maar gaan druggebruikers er niet heen. De reden hiervoor is dat de politie zich soms ophoudt in de buurt van zorgcentra. Iemand die naar een dergelijke instelling wil gaan, loopt de kans te worden opgepakt door de politie. Men hoeft namelijk niet per se drugs in bezit te hebben om te worden opgepakt. Het bij zich dragen van een spuit kan voldoende zijn om te presumeren dat iemand drugs gebruikt.[192] Dit is aan het eind van de jaren tachtig, toen apotheken werd toegestaan spuiten te verkopen, een probleem geweest. Druggebruikers die de apotheek uitkwamen met zojuist aangeschafte nieuwe, schone spuiten, werden buiten opgewacht door de politie. Ook de artsenorganisatie Médecins du Monde, die in Frankrijk een pioniersrol heeft vervuld door een bus met spuitomruil te introduceren, heeft dergelijke problemen met de politie gehad.

Ook het voorwoord van het jaarverslag van La Boutique, één van de zeldzame laagdrempelige zorginstellingen in Frankrijk, spreekt wat dit betreft boekdelen. La Boutique is gelegen in het 18e arrondissement van Parijs en is één van de weinige plaatsen waar gemarginaliseerde verslaafden terecht kunnen. In dit voorwoord leest men: "Op het moment dat dit rapport wordt gedrukt, is de Philippe de Girardstraat waar La Boutique zich bevindt, zonder enige waarschuwing vooraf (...) een verzamelplaats geworden van alle politie uit de buurt. De straat is afgezet en bezoekers worden aan de deur van La Boutique aangehouden."

Ook vandaag de dag komen kwesties als zojuist beschreven in Frankrijk voor.[193] Langzamerhand raakt een deel van deze obstakels overwonnen door betere afspraken tussen politie en zorgcentra. De medewerking en het begrip van de (buurt)politie zijn hiervoor wel een noodzakelijke voorwaarde. Maar zolang het Ministerie van Binnenlandse Zaken het 'sterke' Ministerie blijft bij de uitvoering van het drugsbeleid en zolang Volksgezondheid, dat vorig jaar is gedegradeerd tot een staatssecretariaat, in de praktijk aan Binnenlandse Zaken onderschikt is, zal het moeilijk zijn te zorgen voor een werkelijk goede combinatie van drugsbestrijding en drugshulpverlening.

5.7  Conclusie

In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de Franse wet op de verdovende middelen. Deze wet was bedoeld een combinatie te vormen van enerzijds repressie, de bestrijding van de handel in en het gebruik van drugs, en anderzijds zorg.

De Franse drugswetgeving die dateert van 1970 is streng. Elk druggebruik is volgens de wet een misdrijf. De achtergrond hiervan moet worden gezocht in de studenten- en protestbewegingen aan het eind van de jaren zestig die werden gesymboliseerd door mei 1968. Destijds waren het vooral jongeren die drugs gebruikten en dit gebruik werd beschouwd als non-conformistisch, deviant gedrag waartegen moest worden opgetreden.

Druggebruik is weliswaar een misdrijf, maar vervolging kan worden ontlopen door een behandeling te volgen, de injonction thérapeutique. In de praktijk blijkt dit systeem niet zo goed te hebben gewerkt als men indertijd beoogd had, wat ondermeer te maken heeft met een slechte samenwerking tussen justitie en de zorgsector. Aan de ene kant werden er onvoldoende injonctions thérapeutiques uitgesproken, anderzijds kwam het voor dat zij slechts voor de vorm werden uitgesproken. Uiteindelijk zijn de lokale omstandigheden bepalend voor het beleid in de praktijk. In sommige departementen, zo blijkt, wordt de injonction thérapeutique bijvoorbeeld helemaal niet toegepast.

Het officiële drugsbeleid - de wet en de circulaires van Justitie- is er op gericht de gebruikers van drugs in principe niet te vervolgen. De circulaires bevelen aan het in het geval van cannabis bij een waarschuwing te laten, terwijl gebruikers van cocaïne en heroïne in aanmerking komen voor de injonction thérapeutique. Men zou hierdoor de indruk kunnen krijgen dat druggebruik geen opsporingsprioriteit heeft. De politiestatistieken laten zien dat dit allerminst het geval is. Driekwart van de aanhoudingen voor overtreding op de wet op de verdovende middelen betreft druggebruikers. In 1994 ging het hier namelijk om 44.000 aangehouden druggebruikers op een totaal van 60.000 drugsaanhoudingen. Van de (44.000) aangehouden druggebruikers blijkt het in tweederde van de gevallen om cannabisgebruikers te gaan.

Een drugsaanhouding leidt niet altijd tot een vervolging. Het verhaal wil dat druggebruikers die geen andere delicten hebben gepleegd, niet worden veroordeeld. Uit cijfers over 1991 blijkt evenwel dat er in dat jaar meer dan 4.000 veroordelingen voor druggebruik zijn uitgesproken. In tweederde van deze gevallen was de veroordeling een gevangenisstraf, maar deze werd niet altijd ondergaan. Op 1 januari 1994 bleken er 168 druggebruikers voor het delict druggebruik in de gevangenis te zitten.

De combinatie van zorg en repressie blijkt in de praktijk moeilijk. In Frankrijk ligt de nadruk vaak op repressie, wat er ondermeer toe heeft geleid dat de aanwezigheid van politie soms heeft verhinderd dat druggebruikers zich wenden tot de zorg.

[Previous] [Next]