Cohen, Peter (1996), Wat kan de Belgische politiek doen aan verbeteren van drugbeleid? Rede uitgesproken in Brussel, op 11 maart 1996, in het Belgische Federale Parlement ten behoeve van een hearing door de parlementaire werkgroep belast met het bestuderen van de drugsproblematiek. Amsterdam, Centrum voor Drugsonderzoek, Universiteit van Amsterdam.
© Copyright 1996 Peter Cohen. All rights reserved.

 

Wat kan de Belgische politiek doen aan verbeteren van drugbeleid?

Peter Cohen

Dames en Heren,

Ik ben als socioloog verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en de laatste 16 jaar full time onderzoeker van drugsgebruik in die stad. Daaronder valt niet alleen het epidemiologische aspect (hoeveel mensen in de stad gebruiken welke drugs), er valt ook onder het onderzoek van het gebruik van één enkele stof. Zo ben ik bezig geweest, tussen 1986 en 1994, met onderzoek naar het gebruik van cocaïne, bij zéér ervaren cocaïnegebruikers. Daarvoor hield ik mij bezig met gebruikers van heroïne, en tegenwoordig doe ik onderzoek in een drietal Nederlandse steden naar patronen van cannabisgebruik.

Verder ben ik actief op het terrein van het drugbeleid en de studie daarvan. Mijn opvattingen over drugbeleid zijn in het kort, dat de overheid het nu verboden druggebruik de kans moet geven zich cultureel te integreren in onze maatschappij, in plaats van het te onderdrukken.[1]

Mijn belangstelling voor het fenomeen van het illegale druggebruik is sociologisch van aard. Ik was nieuwsgierig naar de problematiek van ontstaan, opkomst en neergang van sociale problemen. Om een voorbeeld te noemen, waarom ontstaat in Nederland op een gegeven moment de problematiek van ongehuwde moeders, welke instituties voor de opvang van dat 'probleem' worden er gecreëerd op basis van welke 'theorie' over die problematiek, en later, waarom verdwijnt die problematiek in Nederland na de jaren vijftig, en blijft er helemaal niets van over na de jaren zestig?

Dit zijn vragen van de socioloog. Zijn functie is niet altijd om zich te vereenzelvigen met de wijze waarop in de maatschappij bepaalde fenomenen worden gezien (of niet gezien), maar ook om te pogen het standpunt te kiezen van de buitenstaander. Zoiets als de astronoom die naar hemellichamen kijkt, van een afstand.

Zo een afstandelijk perspectief maakt het mogelijk om de vanzelfsprekendheid waarmee een probleem wordt gezien te verlaten. Die vanzelfsprekendheid geldt niet alleen voor de man in de straat, maar ook voor wetenschap. Om bij het voorbeeld van de ongehuwde moeder te blijven, hoe komt het dat psychiaters en medici tijdens de hoogtijdagen van deze problematiek allerlei theorieën hadden over 'tekortkomende' psychische structuur van ongehuwde zwangere vrouwen? Ook sociologen hebben de problematiek bestudeerd met een zekere kortzichtigheid, door te kijken vanuit wat voor gestoorde families of regio's zulke vrouwen kwamen. Wij passen dat soort theorie nu niet meer toe, omdat de problematiek van de ongehuwde niet meer bestaat. Daarmee is die zg. wetenschap ook niet meer van toepassing.

In de geschiedenis van de psychiatrie zien we dat gedragingen zoals masturbatie, homosexualiteit in eerste instantie als ziekelijke deviantie worden beschouwd, om later te worden opgenomen binnen de grenzen van het 'normale'. Eerst maken de 'deskundigen' iets deviant, later herstellen ze dat soms weer. Dat herstel kan lang duren, zeker als het handhaven van de deviantie belangrijke universeel gedeelde symbolische functies heeft in een maatschappij, en als de deviantie de merites heeft omvangrijke groepen hun brood te doen verdienen.

Wat heeft dit te maken met de problematiek van de drugs?

Je zou kunnen zeggen dat veel wetenschappers de concepten en theorieën van hun wetenschap gebruiken vanuit hetzelfde basisperspectief als leken.[2]

Laat ik een willekeurig voorbeeld nemen. Farmacologen, wiens werk het is de werking van drugs op bepaalde ziekten of celstructuren te analyseren, weten bijna niets van het gebruik van illegale drugs en de omstandigheden waarin dit plaatsvindt. Zij begrijpen dat gebruik net zoals ieder ander in de maatschappij, als deviante of als ziekte, en zoeken vervolgens naar de "werking" van de stof als verklaring daarvoor. Hun manier van verklaren past ook naadloos in de manier waarop 'iedereen' het gebruik van drugs ziet, namelijk als gedrag dat voornamelijk verklaard wordt door de stof en de karakteristieken daarvan. Dit 'farmacologisch reductionisme' valt farmacologen niet kwalijk te nemen, maar het beïnvloed wel de taaiheid waarmee allerlei oordelen over druggebruik blijven bestaan.

Laat ik u een ander voorbeeld geven. In de vroege middeleeuwen ontstond allerlei maatschappelijke angst over heksen en ketters, die is uitgemond in zeer ingewikkelde maatschappelijke instituties voor het bestrijden daarvan. De bekendste is de Inquisitie, die rond 1450 in Spanje werd opgericht. In dienst van deze instituties stonden allerlei geleerden, meestal theologen en rechtsgeleerden, die precies wisten waaraan heksen en ketters konden worden herkend. De wetenschap van die tijd stond midden in het probleem, en keek er niet van buiten tegen aan. Tegenwoordig, in onze moderne tijd, delen wij niet langer de vooronderstellingen die leiden tot de problematiek van heksen en ketters omdat wij geheel andere verklaringen van maatschappelijke problemen hebben dan onze voorouders. Onze geleerden hanteren ook niet meer de theorieën die gebruikt werden voor het diagnostiseren van het verschijnsel hekserij, of ketterij. Ook hier geldt dat door een wijziging van vooronderstellingen, net als bij de problematiek van de ongehuwde moeder, een probleem verdwijnt. Het verdwijnt in de maatschappelijke zin, en in de wetenschappelijke zin.

Ik hoop, dat u het besef toelaat, dat wat u verstaat onder de drugsproblematiek, niet iets is van alle tijden. Ik hoop dat u beseft, dat de drugsproblematiek vooral het gecompliceerde product is van opvattingen over drugs, die voor het allergrootste deel onjuist zijn, dan wel zeer eenzijdig en meestal gebaseerd op een aangeleerde mythologie. Die opvattingen worden omgezet in allerlei beleid, handelwijzen, die op hun beurt geweldige invloed hebben op wat wij uiteindelijk van drugs merken en zien. Er ontstaat een geheel van opvattingen dat, zoals de Franse socioloog Alain Ehrenberg opmerkte, lijkt op een soort "théologie antidrogue" (Liberation, 15 feb. 1996). En dat u, als u niet toelaat dat u uw perspectief op drugs op een sociologische manier verbreedt, u bijdraagt aan verdere complicatie van het probleem. De reden daarvan is dat de meeste van de vooronderstellingen die gehanteerd worden over drugs onjuist zijn.

Laat ik een paar van die veronderstellingen opnoemen in de meest banale vorm waarin ze voorkomen.

1) "Illegale drugs leiden tot verslaving."

Die opvatting is, zo gesteld, onjuist, omdat de meeste gebruikers van drugs nooit een patroon van zwaar druggebruik ontwikkelen. In Amsterdam hebben we gevonden dat 80% van de cocaïnegebruikers nooit een zwaar gebruikspatroon vertonen. Waar ze die wel ontwikkelen zijn ze vaak van korte duur, zoals sommige alcohol- gebruikers een periode van zeer zwaar gebruik kennen. Ook elders vond men dit.[3]

Voor cannabis zijn we dit aan het uitzoeken, maar tot op heden is er geen reden te veronderstellen dat het hier anders is.

Voor heroïne is de situatie wel anders. Ten eerste is dat zo omdat de groepen gebruikers zo buitengewoon klein zijn. Zelfs in Amsterdam waar de heroïne al sinds begin jaren tachtig goedkoop is, is de populariteit van heroïne zeer gering, en uit te drukken in tienden van procenten van de bevolking. Ten tweede hebben alle opiaten de complicatie van een zekere lichamelijk afhankelijkheid tot gevolg, die vooral sociaal van groot belang is. Dit houdt in dat vele regelmatige heroïnegebruikers beschouwd kunnen worden als gecontroleerde gebruikers, maar dat hun lichamelijk afhankelijkheid in een situatie van illegaliteit tot sociale aanpassingsmoeilijkheden leidt. Bij voldoende methadon c.q. heroïne verstrekking houdt dit nadeel op te bestaan of wordt in ieder geval veel minder. De 'verslaving' gedefinieerd als lichamelijke afhankelijkheid blijft dan bestaan en is behalve onhandig, nog nauwelijks een nadeel.

En, er zijn vele aanwijzingen dat mensen die af en toe maar wel met enige regelmaat heroïne gebruiken, zelfs geen lichamelijke afhankelijkheid ontwikkelen.

Samenvattend, het 'verslaafd' gebruik van drugs komt veel minder voor dan men denkt.

2) "Als je marihuana en hashish decriminaliseert, gaat iedereen gebruiken en gaan veel gebruikers van cannabis over naar andere drugs".

Die opvatting stemt in het geheel niet overeen met onze gegevens. Zelfs in Amsterdam heeft ruim tweederde van de bevolking nog nooit cannabis gebruikt, ondanks de absoluut vrije beschikbaarheid ervan.

En van de mensen die ooit cannabis hebben gebruikt, heeft slechts een minderheid (ca 25%) ooit met andere drugs geëxperimenteerd. En dat experimenteren leidt slechts bij circa 4% van de cannabisgebruikers tot min of meer regelmatig recreatief gebruik van andere drugs. Intensief gebruik (meer dan 20 maal per maand) komt zelden voor onder de duizenden cannabisgebruikers die we in Amsterdam hebben onderzocht.[4]

Echt problematisch gebruik van andere drugs komt relatief gezien zelden voor, hoewel het in absolute zin kan gaan om enige duizendtallen. Het humaan omgaan daarmee is een eis die m.i. gesteld mag worden aan een moderne overheid van christen-democratische dan wel sociaal-democratische huize.

Politiek gezien (in tegenstelling tot numeriek) is het zwaar gebruik van drugs het grootste probleem. De overheid wordt geacht te helpen bij het voorkomen ervan. Maar, ik denk dat de overheid een geringe rol kan spelen bij het voorkomen van zwaar druggebruik, omdat beschikbaarheid van drugs voor deze gevallen niet de hoofdoorzaak is van het zwaar gebruik. Die ligt elders, meestal in strikt persoonlijke en specifieke sociaal economische omstandigheden. En omdat er voortaan altijd beschikbaarheid van deze drugs zal zijn kan de staat zich beter concentreren op het verkleinen van sommige risico's van zware gebruikspatronen dan op het uitbannen elk gebruik. Door de risico's te verkleinen (zuivere stoffen, kwaliteitscontrole, gereguleerde beschikbaarheid die de criminele beschikbaarheid vervangt) worden de individuele en sociale nadelen van zware gebruikspatronen verkleind en die van sociaal geïntegreerde gebruikspatronen minimaal (Let wel, ze worden nooit nul). Zulk een verkleining van risico's heeft een veel groter positief sociaal effect dan het vrijwel onhaalbare verkleinen c.q. uitbannen van gebruik per sé.

De nadelen van een politiek van uitbannen van zwaar druggebruik zijn zeer groot, en zoals we zien bij de Amerikaanse politiek, van geweldige invloed op het sociale klimaat. Omdat 'uitbannen' een politiek met onhaalbaar doel is, geeft de morele aantrekkingskracht ervan geen moreel gehalte aan de politiek die eraan ontspruit. De middelen die de staat toepast worden erger dan de kwaal. Let wel, deze nuanceringen formuleer ik ten aanzien van zwaar druggebruik. Het aan onze gewone omgangsvormen aangepaste druggebruik mag men moreel verwerpelijk vinden, dat kan geen grondslag zijn voor een politiek van absoluut verbod. Hetzelfde geldt overigens voor het kiezen van homosexuele levensstijlen, of exotische religies.

3) "Gebruik van drugs leidt tot criminaliteit en moreel verval".

Drugscriminaliteit ontstaat niet zozeer door drugs, maar veeleer door illegale drugsdistributie. Moreel verval ontstaat overal, en drugs kunnen daarbij een rol spelen, net zoals alcohol, politieke macht, politieke onmacht, rijkdom, armoede, etc.

4) "Mensen kunnen niet gecontroleerd omgaan met de illegale drugs".

Deze opvatting leeft bij velen, en wordt vaak geïllustreerd met het wijzen op zwaar verslaafde druggebruikers. Maar, wij zeggen toch ook niet dat de mensen alcohol niet kunnen beheersen omdat sommigen alcoholist zijn? We weten dat de overgrote meerderheid van de gebruikers van de illegale drugs die stof gewoon opnemen in hun leven en er gecontroleerd mee omgaan. Pas bij zeer sterke onderdrukking van druggebruik blijft een bepaalde categorie van gebruikers over, die dan abusievelijk een modelfunctie gaat krijgen voor alle druggebruik of potentiële gebruikers van die drug. Bij heroïne is dit sterk het geval. Dit is een belangrijk optisch probleem, dat bijna nooit wordt onderkend. Wanneer bepaald gedrag deviant wordt gemaakt, treden er bepaalde selectie mechanismen op. Zeer zware deviantie doet dit uiteraard nog sterker. Als op basis van dit optisch verschijnsel gegeneraliseerd wordt tot in het beleid, is er sprake van tragiek.

Een ander optisch verschijnsel is dat bij deviantie van een gedrag slechts bepaalde gevallen zichtbaar worden, namelijk die door politie of medici worden gezien. Dat zijn vaak de meest problematische gevallen, of het betreft ongevallen, maar ze beheersen het beeld.

5) "Drugs zijn schadelijk voor de gezondheid".

Dat klopt als men teveel van een stof gebruikt, of er te lang mee doorgaat. Zware gebruikspatronen komen weinig voor, maar kunnen gevaar opleveren voor de gezondheid. Dat is niet anders bij alcohol of tabak of slaaptabletten. Het geldt voor alle drugs, inclusief de legale met uitzondering van de opiaten. (Opiaten zijn de minst toxische drugs die we kennen en een zwaar gebruikspatroon hoeft niet tot lichamelijke schade te leiden, dit in tegenstelling tot alcohol of benzodiazepinen . Lichamelijke afhankelijkheid van opiaten is niet per sé schadelijk.) Sommige toedieningswijzen zijn dat wel, zoals niet steriele injectie, inademing van sterk verhitte drugs, etc.

De schadelijkheid van alle drugs wordt veel meer bepaald door de intensiteit van gebruik , sociale aangepastheid van de gebruikssituatie en techniek van toediening dan door wat anders. Gewoon, sociaal ingebed en kundig gebruik van drugs is niet geheel zonder risico, maar in principe niet gevaarlijk, ten zij mensen bepaalde gevoeligheden -allergieën- hebben. Zoals we bij alcohol en tabak doen, kunnen we de voordelen van ingepast en gematigd gebruik luid doen uitkomen via radio en tv. Indien men toch anders verkiest, is er sprake van andere prioriteiten. Die behoren tot de persoonlijke autonomie van de moderne mens.

Veel schade wordt gedaan door sociale uitstoting van druggebruikers, het naar de rand van ons sociale systeem geduwd worden. Dat levert vooral fysieke, maar ook psychische schade op. Compensatie van die uitstoting in de vorm van sociaal werk binnen een systeem van efficiënte hulpverlening is vaak voldoende om mensen in goede gezondheid te houden, tot ze vanzelf ophouden. Met name overdoseringen, het gevaarlijkste risico van elke stof, kunnen in hoge mate worden beperkt door de illegale distributie te vervangen door een legale.

Soms zijn mensen zwaar ziek en zoeken ze zelfmedicatie door middel van drugs. In sommige gevallen werkt dat goed, in andere niet. Een aanbod om de zelfmedicatie aan te vullen met professionele medicatie, dan wel de zelfmedicatie op te geven in ruil voor een mogelijk betere professionele, is de beste optie voor deze gevallen. Het afdwingen van abstinentie leidt veelal tot staken van welke behandeling dan ook, met alle sociale risico's van dien.

Ik zou rustig door kunnen gaan met een aantal opvattingen over drugs, en die tegenspreken. Maar ik wilde slechts voorbeelden geven.

Wat kan de Belgische politiek doen aan verbeteren van drugbeleid?

Mijn opvatting daarover is u waarschijnlijk duidelijk: haal langzaam maar zeker, en met alle politieke wijsheid die u in huis hebt druggebruik uit de sfeer van het verbod, en breng het in de sfeer van de legale en sociale beheersing. Niets is op lange duur sterker dan doodnormale sociale controle. Het brengen van druggebruik onder dezelfde soort beheersingsregels als die we nu bijvoorbeeld hebben voor alcohol, brengt drugs onder een systeem van sociale controle dat buitengewoon effectief is. Op termijn veel effectiever dan welk systeem van onderdrukking ook. Natuurlijk, het is nimmer 100% effectief, maar 100% effectiviteit bestaat nergens. Net zo min als het Paradijs.

De wijze waarop u verkiest dat te doen staat u vrij, uiteraard. Alcohol controleert u in België geheel anders dan men doet in IJsland. Het gaat niet zozeer om de vorm, als wel om het principe.

Als het principe is om druggebruik en drughandel niet langer de motor te laten zijn van criminele machtsvorming en van veel sociale en lichamelijke schade is reeds veel gewonnen. Als het principe is om veel over te laten aan sociale controle, is al meer gewonnen. De overheid moet het mogelijk maken dat sociale controle kan ontstaan. Dat betekent dat zij strafrechtelijke controle beperkt tot die gevallen waar de sociale controle het niet aankan. Zoals bij alcohol gebruik in het verkeer. De overheid kan niet worden gemist. Zij dient slechts haar rol te wijzigen van instantie van (moreel en strafrechtelijk) verbod, tot instantie van regulering. De uiteindelijke afweging van risico's gebeurt dan door de burger zelf.

Noten

  1. Die opvatting is in hoofdzaak niet wetenschappelijk maar politiek van aard. Echter, ik meen haar vrij goed wetenschappelijk te kunnen funderen.
  2. In een recente voordracht aan de Vrije Univetsiteit te Brussel drukte de Belgische arts Eric Picard zich als volgt uit: "Wees waakzaam voor experts op het terrein van drugs, wantrouw hen" (Picard, 7 maart 1996).
  3. Zie voor een uitstekend overzicht van modern onderzoek naar cocaine gebruik het "Special Issue, Cocaine in the Community: International Perspectives. Addiction Research Volume 2, #1, 1994. Harwood Academic Publishers.
  4. Een publicatie hierover, met zeer preciese gegevens, is door mij in voorbereiding.